Het reboundeffect: voor sommigen is dat de situatie waarin het uit is met je vriend of vriendin en je gelijk met een nieuwe m/v staat te flirten, geschraagd door een gevoelige mix van vergelding en projectie. Maar in de milieukunde staat het reboundeffect voor een ander patroon, dat hardnekkiger en permanenter is: gewonnen efficiency die teniet wordt gedaan door hogere consumptie van een goed – zoals het langer aan laten staan van je zuinige verwarming.
Het reboundeffect werd eerst bekend als de ‘Jevons Paradox’. De econoom William Jevons merkte in zijn boek The Coal Question uit 1865 op dat de uitvinding van een efficiëntere stoommachine betekende dat er niet minder, maar méér kolen zouden worden verstookt. Het gebruik van kolen en stoomkracht werd immers economisch aantrekkelijk voor vele nieuwe toepassingen naast het leegpompen van kolenmijnen. Dit leidde uiteindelijk tot een grotere vraag naar kolen en een veel groter kolenverbruik. Volgens Jevons was het denkfout ‘om te veronderstellen dat het zuinige gebruik van brandstof gelijk staat aan een verminderd verbruik: het tegendeel is waar.’
Sindsdien is het reboundeffect op tal van plekken in de economie teruggevonden. Mensen met een ledlamp of waterbesparende douchekop zetten de lamp en de douche langer aan – ze zijn toch zuinig? En zoals Jevons omschreef gaat deze vlieger ook op groepsniveau op: als iedereen hybride of elektrisch gaat rijden, wordt benzine goedkoper en kan de vraag naar benzine oplopen – in andere sectoren van de economie, maar ook door meer te gaan rijden, omdat het minder kost dan eerst. En de beschikbaarheid van deelauto’s en uitstootvrije auto’s lijkt eerder tot meer autokilometers en congestie te leiden, dan tot minder.
Niet alleen het milieu heeft last van het mechanisme van de rebound bij consumenten en in industrieën. Het effect dat een hoegenaamd efficiënte technologie een sterk toegenomen gebruik van die technologie in de hand werkt, speelt vrijwel overal. Zeker de huidige generatie ‘slimme’ technologie, die gokt op de overvloedige beschikbaarheid van data en rekenkracht, heeft hiermee te kampen.
De verwachtingen rondom de prestaties van slimme systemen worden nog altijd hoog ingeschat. Niet zelden wordt een ambtenaar verleid te denken dat een technische, geautomatiseerde ingreep tot efficiëntie en dus minder werk leidt. Misschien hebben we het over een belastingambtenaar die de rechtmatigheid van uitkeringen moet controleren en daarbij zijn toevlucht neemt tot een zelflerend algoritme. Ineens opent zich een heel veld aan nieuwe mogelijkheden. Wie een hamer heeft, ziet immers overal spijkers. Maar efficiëntiewinsten die worden geboekt door slimmer besturen worden vaak teniet gedaan door de controles die moeten plaatsvinden op die systemen. Er worden namelijk zat fouten gemaakt, omdat systemen worden gevoed door incomplete en/of gekleurde informatie. Het wordt er voor de meeste deelnemers ook vaak niet overzichtelijker op: hoe is deze beslissing van het zelflerend algoritme tot stand gekomen? Zoals schone technologie per saldo tot meer vervuiling kan leiden, kan slimme technologie per saldo tot meer complexiteit en meer ‘gedoe’ leiden. Wat efficiënt lijkt, blijkt (vooral elders) tot hoge kosten en oncontroleerbare uitkomsten te leiden.
De digitale samenleving kan zowel op het niveau van componenten kan worden beschouwd als in het cumulatieve effect. Zo kan het reboundeffect op de niveau van de componenten worden aangetroffen, zoals disfunctionerende of nieuwe problemen opleverende ‘slimme’ automatisering in bijvoorbeeld het politiebedrijf of bij de belastingdienst. Op het cumulatieve niveau wordt het extra hardnekkig, al is dit veel lastiger aan te tonen en zijn er veel duidingen mogelijk. Voor nu stel ik dat de bestuurbaarheid van de samenleving eerder geringer is geworden dan groter, en het bestuur veel meer versnipperd is over allerlei governanceniveaus waarbij het overzicht geleidelijk aan zoek is geraakt en daarbij de herkenbaarheid van het bestuur (en de legitimiteit van de beslissing) verminderd zijn.