Vorige week vond op het landelijk bureau van DWARS kortstondig discussie plaats rond de vraag in hoeverre men recht heeft, of kan kopen, op het verbruik van koolstof. Het object van debat was de korte vliegtuigvlucht: moeten in Europa vluchten van onder de 1500km verboden worden? Hoe korter de vlucht, hoe inefficiënter namelijk het brandstofverbruik, en voor dergelijke afstanden is vervoer over de grond een realistisch alternatief. Om voor die afstanden in het vliegtuig te stappen is, met andere woorden, een decadentie van jewelste – verbieden dus. Tegenstanders of twijfelaars brachten in dat (1) veel plekken op tegen de 1500km afstand helemaal niet goed bereikbaar zijn over de grond, (2) er trucjes zullen worden verzonnen om tóch een vlucht te maken, die vaak nog inefficiënter zijn, (3) door meer en meer verboden de consument niet warmloopt voor meer groen gedrag en (4) dit tegen zekere liberale principes indruist.
De vraag of bepaalde excessen in consumptiegedrag botweg verboden moeten worden of liever ontmoedigd, is er één die ik hier verder laat liggen. Het feit ligt voor ons dat we ons als mondiale samenleving moeten beperken in onze luxe en daarin keuzes moeten maken. De verdeling van de rechten op luxe is dan de centrale kwestie. Wat betreft de vluchten was iedereen het erover eens dat de prijs omhoog moet, omdat die nu geenszins de milieu-effecten vertegenwoordigt en andere lange-afstand-vervoermiddelen er niet mee kunnen concurreren. Maar hoe dan verder?
De oplossing om korte vluchten éxtra duur te maken stuit op het bezwaar dat rijken dan schijnbaar het recht behouden om er een decadente levensstijl op na te houden, ten koste van het milieu of ten koste van de mogelijkheden van minder rijken om zich ook eens wat te veroorloven. Geeft rijkdom een persoon réchten om schaarse middelen op te eisen, of geeft het ze gewoon de mógelijkheid in het huidige systeem, en willen we daar eigenlijk vanaf? Geld is wel een heel rechttoe-rechtaan allocatiemiddel, en iemands rijkdom kan het gevolg zijn van een hele hoop extra moeite die hij/zij heeft verricht om zich meer te kunnen veroorloven. Armere mensen zijn dan gewoon lui geweest en hebben kennelijk geen behoefte naar méér. Maar we weten dat deze redenering maar voor een klein deel stand houdt.
Misschien is het eerlijker om elke persoon op aarde precies dezelfde verbruiksrechten te geven. In de kern zijn we allemaal gelijkwaardig en hebben we dezelfde rechten, dus waarom zou dat niet gelden voor consumptielimieten? We zouden best iedereen een koolstofbudget kunnen geven, of een maximale ecologische voetafdruk (per jaar te besteden, of in je hele leven). Dit stuit echter op enkele fundamentele onzekerheden of bezwaren:
- Een flauwe; deze metrieken zijn feilbaar. Ofwel, het is enorm lastig, soms onmogelijk, om aan bepaalde diensten en producten een koolstofgetal of ecologische voetafdruk mee te geven, en het monitoren van het gebruik ervan (door individuen of in het algemeen) is ook maar voor een heel klein deel uitvoerbaar.
- De gemiddelde ecologische voetafdruk zoals deze nu berekend wordt, verschilt tussen landen al een factor 10 (bijvoorbeeld Afrikaanse landen versus de VS), en tussen individuen in die landen nog extreem veel meer. Je zou kunnen zeggen dat de allerrijksten de plicht hebben om zo snel mogelijk tot acceptabele niveaus teruggaan, maar de milieudruk van consumptie is ook heel plaatsgebonden: in Afrika zou het voor het grootste gedeelte van de bevolking niet mógelijk zijn om zoveel te gaan consumeren als waar ze recht op hebben. Is het dan niet logisch om toch weer te differentiëren in de rechten, daarbij rekening houdend met de geschiedenis van landen en hun capaciteit om te veranderen?
De gepastheid van een maatregel is een functie van de omstandigheden. Bij de verdeling van een schaars goed waar nu nog maar 10% gebruik van wordt gemaakt, is allocatie op basis van verwervingskracht (geld) terecht en mag de markt haar werk doen. Maar als we tegen de 100% lopen, of eroverheen gaan (zoals bij de ecologische voetafdruk), komen de mensenrechten in het geding. Dan wordt het een afweging tussen een hamburger en een korte vlucht, of het voeden van hongerigen in Afrika. Rijkdom als recht om meer te consumeren begint dan in hoog tempo ongeldig te worden. De koopkracht van de rijken vormt in zo’n geval voor armen namelijk de directe bedreiging dat er voor hen in absolute termen niet genoeg meer over is om van te overleven.
De theoretische oplossing ligt in het naar draagkracht heffen van belasting op (bepaalde) consumptiegoederen – een naar inkomen gedifferentieerd BTW-tarief bijvoorbeeld. Om het ‘10%-versus-100%’-effect van hierboven (in economische termen: het onderscheid tussen relatieve en absolute schaarste) recht te doen, moet de koopkracht voor absoluut schaarse goederen gelijk zijn of gelijker worden tussen rijken en armen. Met andere woorden, iemand met 1000x meer geld dan een ander betaalt (tot) 1000x zoveel voor een product. Als je rijken in het algemeen meer belasting laat betalen, wordt de ‘pijn’ van het trekken van de portemonnee niet gevoeld bij de daad van consumptie. Als er accijnzen en verhoogde BTW-tarieven worden geheven op ‘luxeproducten’, benader je het principe van absolute schaarste ook niet, want dan krijgen de armen en rijken dezélfde ontmoediging voor het aanschaffen van een vervuilend product – wat voor armen natuurlijk relatief veel zwaarder uitkomt.
Het grootste nadeel dat ik zelf tegen zo’n systeem zie, is dat elke aanschaf die men doet van een product waarvoor deze oplossing is gekozen, geregistreerd dient te worden en elke keer het inkomen van de koper, en dus mogelijk de identiteit, in dezelfde database terecht komt. Gezien de huidige trend dat in toenemende mate onze bewegingen worden geregistreerd met het voornaamste argument “omdat het kan” (want daar komt het eigenlijk op neer), is dit ongewenst.
Geef een reactie