In zeven Nederlandse steden gaan experimenten van start gegaan met ‘lichte vormen’ van het basisinkomen. Voorstanders zijn teleurgesteld door de beperkingen die zijn opgeworpen door het ministerie van Sociale Zaken. Eén gemeente besloot om die beperkingen deels naast zich neer te leggen: Amsterdam vaart, zoals wel vaker, haar eigen koers. In gesprek met drie voortrekkers.
Nooit meer sappelen om geld, nooit meer lousy baantjes accepteren, en vrije keuze om je naar eigen inzicht te ontplooien. Dat zijn slechts een paar van de voordelen die voorstanders aan het basisinkomen toedichten. Vaak voorgesteld als een onvoorwaardelijk, maandelijks inkomen van zeker duizend euro voor meerderjarige burgers, is het basisinkomen een zeer prikkelend idee dat de laatste jaren weer flink wordt bediscussieerd. Zeker ook in Nederland; het land van vrije denkers, maar ook van het calvinisme én van de ‘eigen verantwoordelijkheid’. In Nederland zal de komende drie jaar worden geëxperimenteerd, maar wel onder de zeer sterk ingeperkte voorwaarden die van het polderland verwacht kunnen worden.
Het zijn dan ook niet feitelijk experimenten met het basisinkomen die gaan plaatsvinden. Alleen de bijstand wordt – zeer behoedzaam – versoepeld. De ‘Participatiewet’ regelt sinds 2015 de toegang tot inkomenssteun als iemand (tijdelijk) niet bij machte is om via betaald werk in zijn of haar levensonderhoud te voorzien. Deze wet is geformuleerd vanuit de grondhouding dat iedereen die het ook maar een beetje kan, “algemeen geaccepteerde arbeid” dient te verrichten. Bijstandsgerechtigden dienen actief te solliciteren op vacatures en krijgen geregeld ook een ‘tegenprestatie’ opgelegd: eenvoudig werk of vrijwilligerswerk dat ze voor circa een dag per week moeten uitvoeren. Want “werk biedt de beste sociale zekerheid,” aldus het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Binnen die Participatiewet gaan nu enkele gemeentelijke experimenten van start: gecontroleerde experimenten waarbij sommige voorwaarden voor de inkomenssteun worden versoepeld. De deelnemende steden formuleren twee à drie ‘behandelingen’ met verschillende vrijheidsgraden. Bijstandsgerechtigden melden zich zelf aan voor het experiment en worden willekeurig over de groepen verdeeld.
Het gaat om zes gemeentelijke experimenten die in samenspraak met het ministerie van sociale zaken zijn opgezet en “als het ware door de flessenhals zijn gekropen,” zegt Sjir Hoeijmakers, onafhankelijk activist en lobbyist voor experimenten met het basisinkomen. De eerste drie startten in oktober in Tilburg (‘Vertrouwensexperiment’), Wageningen (‘Vertrouwen Werkt’) en Deventer (‘Onderzoek bijstand’). Eind oktober sloot de inschrijving voor het gezamenlijke experiment dat de gemeenten Groningen en Ten Boer uitvoeren (‘Bijstand op maat’) en begin december is Nijmegen (‘Proef met bijstand’) gestart. Het Utrechtse experiment ‘Weten wat werkt’ is op het moment van schrijven nog niet door de gemeenteraad, maar zal het vermoedelijk wel halen.
Teleurstellend resultaat. Maar: resultaat
“Er is misschien door wel veertig gemeenten overwogen om hier iets mee te doen, vaak door een wethouder of raadslid die het inbracht,” vertelt Hoeijmakers. “Op een gegeven moment waren er zeker twintig gemeenten serieus mee bezig. Er zijn er onderweg flink wat afgehaakt omdat het te lang duurde of omdat ze niet tevreden waren met de ruimte die geboden werd. De Algemene Maatregel van Bestuur die de experimenten regelt is uiteindelijk vrij teleurstellend, kan ik wel zeggen.”
April Ranshuijsen, lijsttrekker voor de GroenLinks-fractie in Nijmegen, was hier vanaf het begin bij betrokken. “Het is voor mij een draak van een traject geweest. Dat we toch nog zijn uitgekomen waar we nu zijn vind ik in dat opzicht een wonder. Het is winst dat we nu kunnen beginnen en variaties op het bijstandsregime kunnen uitproberen. Maar als je kijkt naar wat oorspronkelijk het idee was, dan is er wel heel weinig van overgebleven.”
Eén van de zaken die ogenschijnlijk voor de poorten van de hel zijn weggesleept, is het potentieel aantal deelnemende steden. De regering had dat aantal op een gegeven moment beperkt tot vier. Nijmegen, één van de initiatiefnemers, viel onderweg “wegens een heel bureaucratisch, technisch iets” uit de boot. Dankzij een motie van GroenLinks-Kamerlid Linda Voortman is het maximum aantal deelnemende gemeenten verruimd tot 25 en draait Nijmegen weer mee.
Veel andere variabelen zijn stevig beknot. De experimenten mogen maar twee jaar duren binnen een algemene looptijd van de nationale regeling van drie jaar. De groep wiens sollicitatieplicht vervalt moet wel blijk geven van inspanning om aan werk te komen, anders moet de deelnemer uit de experimentgroep worden gezet. De groep die naast de bijstandsuitkering geld mag bijverdienen mag dat maar voor 199 euro per maand. En de regering stelt de aanvullende verplichting van een groep deelnemers die juist intensievere begeleiding krijgt bij sollicitatie en het vinden van werk.
Hoeijmakers: “Al dat soort dingen zijn toegevoegd door het ministerie, niet door de gemeenten zelf. Ze zijn heel duidelijk politiek ingevoegd. Een meerderheid in de Tweede Kamer gaf aan dat ze ambitieuze experimenten wilde, maar het kabinet – met name VVD – was er niet van gecharmeerd en heeft tegendruk geleverd.” April Ranshuijsen uit Nijmegen voegt toe: “Heel teleurstellend. Je kan gewoon niet echt experimenteren met de dingen waarmee je zou willen experimenteren.”
De ‘basisinkomen’-framing: (on)handig?
Sjir Hoeijmakers gaf in de afgelopen drie jaar advies aan gemeenten en speelde oliemannetje tussen onderzoekers, lokale politici en landelijke partijen. Opvallend is dat sommige betrokken politici enthousiast met het woord ‘basisinkomen’ rondstrooien, terwijl anderen het liever over een ‘vertrouwensexperiment’ of over een ‘regelluwe bijstand’ hebben. De recente internationale aandacht voor het basisinkomen heeft de discussie zeker bezield, stelt Hoeijmakers, maar het schrikt anderen juist weer af. Zeker het boek Gratis geld voor iedereen (in het Engels vertaald naar Utopia for Realists) van Rutger Bregman draagt bij aan een levendige Nederlandse discussie. “Dat was wel een risicovolle framing. Als ik nu een keer in de media aan het woord kom, wordt het item regelmatig aangekleed met beelden waarin mensen dansen in een regen van gratis geld.” Het maakte Bregman wel effectief als popularisator van het basisinkomen, ook toenemend buiten Nederland. Zijn twee TED-talks zijn inmiddels samen een half miljoen keer bekeken.
Hoeijmakers is niet per se voor of tegen een basisinkomen – wat is dat eigenlijk precies? – maar eerst en vooral een sterk voorstander van experimenten. “Ik probeer de zwartwitdiscussie uit de weg te gaan. Er is niet één basisinkomen, er circuleren allerlei ideeën. We moeten toegeven dat we niet weten welke vormen van basisinkomen goed gaan werken en welke minder goed of zelfs averechts. Polarisatie van voor of tegen zorgt dat we niet verder komen. Via experimenten krijg je heel veel mensen bij elkaar. Nu al blijken de zelfverklaarde tegenstanders helemaal niet zo onwrikbaar tegen voorstellen die aan een basisinkomen verwant zijn, en zijn voorstanders ook bereid om over de nuances te praten.”
Wie voor en wie tegen is, is niet op voorhand duidelijk. De PvdA is bijvoorbeeld in Nijmegen fel tegenstander, maar in Leeuwarden stevig voor. GroenLinks was vaak initiatiefnemer, maar soms weer voorzichtiger, zoals in Wageningen. De sociaal-liberalen van D66 lopen met GroenLinks in de pas. Soms komt het initiatief van het CDA, zoals in Tilburg. Maar over het algemeen zijn het links-progressieve partijen die de kar trekken. Terwijl de VVD juist het vaakste tegen is, met overigens de lokale uitzonderingen. Dat heeft te maken met het Nederlandse basisinkomendebat, denkt Hoeijmakers. “Het frame in Finland is heel anders: daar slaan ze een zakelijke toon aan over een transparanter, doeltreffender, meer motiverend systeem om aan het werk te gaan. In Finland zijn het meer de centrumpartijen die er iets mee doen.”
Ik vraag Rutger Groot Wassink, fractievoorzitter van GroenLinks Amsterdam en één van de initiatiefnemers van de experimenten, naar zijn politieke strategie. “Tja, zakelijk, transparant, doeltreffend, efficiënt… Dat zijn argumenten om VVD’ers mee over te halen. Ik hou wel van het schermen met het basisinkomen. Heel veel mensen raken er enorm door geprovoceerd, VVD’ers vinden het echt afschuwelijk. Ik zoek graag dat soort conflicten op; ik ben hierin wel van de polarisatie. Binnen GroenLinks is het al ingewikkeld genoeg om steun te krijgen voor een radicale sociaal-economische agenda, hoe lang we er ook al aan trekken.”
‘Gij zult werken’
De experimenten binnen het kader van de Participatiewet zijn voor Groot Wassink een middel om de “knellende band tussen arbeid en inkomen” te verminderen. “Nederland heeft een heel erg calvinistisch arbeidsethos: je hebt de plicht om te werken. Betaald werk is zaligmakend in de samenleving. Ik ben voorstander van het idee van de ontspannen samenleving: de band tussen arbeid en inkomen moet losser worden gemaakt. Mantelzorg, zorg voor kinderen, vrijwilligerswerk: allemaal komen ze nu in het geding omdat het alleen maar over betaald werk gaat. Daar moeten we echt vanaf.”
Rutger Groot Wassink staat hiermee lijnrecht tegenover Maarten Struijvenberg, die in Rotterdam wethouder Werkgelegenheid en Economie is. In Rotterdam is het opleggen van een ‘tegenprestatie’ voor het ontvangen van bijstand sinds 2015 staand beleid. Tv-programma De Monitor maakte een gang rond Rotterdammers die hun baan verloren en door de gemeente de straat op worden gestuurd om papier te prikken. Struijvenberg: “Als je vanuit de bijstand komt is iedere baan een goede baan. … Het is [goed] voor mensen om te beseffen dat elke baan een goede baan is nu je in de bijstand zit. En voor dat besef werkt ook dat papier prikken wel goed.”
De tegenprestatie is een element van de Participatiewet waar heel veel gemeenten volgens Hoeijmakers “niet blij mee zijn.” Veel gemeenten zien er geen enkel heil in om hun bijstandsgerechtigden verplicht een paar uur per week aan het werk te zetten. Maar gemeenten hebben een grote vrijheid om die tegenprestatie al dan niet in te zetten. “De tegenprestatie speelde eigenlijk geen grote rol in de discussie over basisinkomen-achtige experimenten. Totdat het een politiek en vooral symbolisch issue werd. Een gemeente die de tegenprestatie niet opneemt in de verordening mag niet meedoen. Het is allemaal wat vaag: het college moet het in het beleid opnemen, maar kan kiezen om de plicht niet op te leggen. Maar je moet het als tool in je toolbox hebben.” Rutger Groot Wassink: “Staatssecretaris Klijnsma heeft ons opgedragen de tegenprestatie in onze verordening op te nemen. Dat weigeren wij. Een meerderheid van de gemeenteraad gelooft niet in de tegenprestatie. En het is vrij onzinnig om een verordening aan te passen en het dan vervolgens niet uit te voeren.” Ook de verantwoordelijk wethouder Arjen Vliegenthart (SP) is verbolgen over de houding van de staatsssecretaris. In NRC Handelsblad liet hij weten: “De staatssecretaris kan de boom in. Wij gaan het experiment beginnen.”
Het Amsterdamse experiment, dat in februari van start gaat, stelt geen voorwaarden zoals een inspanningsverplichting om aan het werk te komen: er komt geen tegensprestatie in de verordening te staan, noch een groep met geïntensiveerde begeleiding. Groot Wassink: “Wij vinden dat de wet die ruimte biedt. Wat de staatssecretaris voor ons kan doen is een rechtszaak tegen ons aanspannen of een bestuurlijke boete uitdelen.”
Hebben deze experimenten eigenlijk wel zin?
Maar hebben de experimenten met de bijstand wel zeggingskracht over het basisinkomen? Sjir Hoeijmakers: “Experimenten zijn beperkt, maar niet nutteloos. Je hebt wel politieke wil nodig en een goed team onderzoekers en ambtelijke ondersteuning. Daarom is het zo jammer dat de Nederlandse regeling zo defensief is opgezet. In andere landen heb je fantastische experimenten die helemaal goed zijn bedacht: goede onderzoeksopzet, genoeg capaciteit, de neuzen dezelfde kant op. Er is veel spreiding in ideeën en opzetten zodat verschillende benaderingen worden uitgeprobeerd. Naast Finland heb je de Canadese deelstaat Ontario. Zij schrijven nu mensen in voor een experiment dat veel breder is en fijner kijkt, met een soort negatieve inkomstenbelasting. Dat treft niet alleen mensen zonder werk maar ook werkenden met lage inkomens. Onderzoekers zullen kijken naar gezondheid, naar welzijn, naar hoe mensen er sociaal mee omgaan. En in de westelijke VS kwam een initiatief uit Silicon Valley. Het idee daar is om duizend mensen in twee Staten voor 3-5 jaar 1000 dollar per maand te geven, uit echte alle rangen en standen. En in veel regio’s in Europa broeit het nu ook.”
April Ranshuijsen, lijsttrekker voor GroenLinks in Nijmegen, zal tijdens de aanstaande verkiezingscampagne het basisinkomen zeker blijven benoemen als inspiratiebron voor het gemeentelijk sociaal beleid. “Maar niet dogmatisch. Ik denk dat we niet de illusie moeten hebben dat we een basisinkomen lokaal kunnen invoeren. Volgens mij moeten we kijken naar het doel, dat is belangrijker dan het middel. Het doel is wat mij betreft dat we mensen die in de bijstand zitten of andere ondersteuning nodig hebben gelijkwaardig en stimulerend bejegenen. We werken nu heel erg op basis van verplichtingen en sancties. Ik ga liever uit van vertrouwen en wederkerigheid. We hebben in ons verkiezingsprogramma opgenomen dat er meerdere experimenten komen op het gebied van werk en inkomen. Je kan intensiever inzetten op bijscholing, de begeleiding passender maken, proefprojecten doen met maatschappelijke investeerders, enzovoorts. Ik zeg niet dat dat de ultieme oplossing is, maar het gaat mij erom dat we dingen willen uitproberen en er het beste uit willen halen.”
Gepubliceerd in de Helling 4, 2017