Het blijft moeilijk om rond het thema klimaatverandering mensen in beweging te krijgen. Is er een hoofdrol voor sociale bewegingen, bedrijven of overheden? Gaat het om gerichte maatregelen of moet de hele samenleving op zijn kop? Verslag van een gesprek tussen scheidend hoogleraar Hein-Anton van der Heijden, GroenLinks-Kamerlid Suzanne Kröger en onderzoeker Socrates Schouten.
Aan tafel zitten Hein-Anton van der Heijden, Socrates Schouten en Suzanne Kröger. Alle drie hebben zij een verschillende achtergrond die van invloed is op hun kijk op vergroening. Kersvers Kamerlid Suzanne Kröger heeft in haar tien jaar bij Greenpeace gezien hoe grote bedrijven – onder druk van maatschappelijke organisaties en kritische consumenten – door hun innoverende kracht grote stappen kunnen zetten op het gebied van duurzaamheid. Kröger’s instelling is praktisch en zij is redelijk optimistisch over de rol die bedrijven kunnen spelen in de strijd om duurzaamheid. Als lid van de Hellingredactie neemt zij in dit gesprek vooral de rol op zich om de beide anderen te bevragen. De auteur van dit stuk is aanwezig voor de verslaglegging.
Hein-Anton van der Heijden is politicoloog en schrijver. In zijn net verschenen boek Na het neoliberalisme. Klimaatverandering, sociale beweging en politiek zet hij uiteen waarom volgens hem alleen sociale bewegingen en inperking van de macht van multinationale bedrijven werkelijke verandering teweeg kunnen brengen. Tegenover hem zit Socrates Schouten, milieuwetenschapper en zelfstandig onderzoeker. Hij is vooral geïnteresseerd in kwesties rondom gemeengoed, ofwel de commons: hoe gaan we om met onze gemeenschappelijk goederen, zoals grond, water en lucht? Maar ook: kunnen we nieuwe vormen van collectief eigendom en beheer ontwikkelen? Schouten publiceerde vorig jaar het boek De circulaire economie: waarom productie consumptie en groei fundamenteel anders moeten. Hij ziet de aanpak van klimaatverandering vooral in het licht van een grotere, ‘ecologische’ systeemverandering. De herontdekking van democratische waarden speelt hierin voor hem een cruciale rol.
Sociale beweging
“We stevenen af op de grootste crisis ooit en eigenlijk is het zo vaak in het nieuws en wordt het zo vaak keihard duidelijk wat klimaatverandering gaat doen, maar toch stonden we op 29 april slechts met duizenden mensen [volgens de organisatie waren het er 75.000, red.] op het Museumplein bij de People’s Climate March”, zegt Suzanne Kröger. “Dat hadden er toch veel meer moeten zijn? De vredesbeweging kreeg in de jaren tachtig 200.000 mensen op de been. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de mensen zo betrokken raken dat ze echt in actie komen? In jullie boeken lijken jullie beide redelijk optimistisch over de rol van burgers die zich verenigen, dus de vraag is: hoe brengen we mensen massaal op de been?” vraagt Kröger.
Hein-Anton van der Heijden reageert: “Het gaat wat mij betreft niet om alle burgers, maar om een specifiek deel van civil society, namelijk sociale bewegingen. De geschiedenis leert ons namelijk dat grote veranderingen niet plaatsvinden als ze van bovenaf worden opgelegd, maar van onderaf. De voorbeelden zijn wel bekend: de vrouwenbeweging, de milieubeweging (de vorige golf) en eerder in de twintigste eeuw de vakbeweging. Zij hebben veranderingen bevochten. Dat woord vechten is belangrijk, want het was echt een strijd. Uiteindelijk zijn de veranderingen die zij beoogden in samenwerking met de institutionele politiek geïmplementeerd, via wetten of vergelijkbare maatregelen. Dus ik denk dat, ondanks alle beloftes van regeringen en bedrijven over vergroening, de druk van sociale bewegingen cruciaal is om werkelijke verandering te krijgen. We moeten ons dus richten op de organisatie van deze bewegingen.”
Menselijke reflex
Socrates Schouten legt het accent net even anders: “Mijn bron van optimisme ligt meer in mensen in het algemeen. Ik heb een positief mensbeeld en ik ben op zoek naar de elementaire kracht van mensen om deze nieuwe tijden meester te worden. Ik heb er vertrouwen in dat de initiatieven primair vanuit de mensen zelf zullen komen, als de juiste structurele omstandigheden er zijn.”
Hierop verheldert Van der Heijden het concept ‘sociale beweging’. Dat hoeft namelijk niet per se een georganiseerd collectief te zijn. “Een sociale beweging vormt zich als mensen min of meer hetzelfde doel hebben en daarvoor hoef je geen lid te zijn van een organisatie. De klimaatmars van 29 april was bijvoorbeeld een manifestatie van de milieubeweging. Maar je hebt wel collectieve momenten nodig, want hoe wil je mensen anders mobiliseren?” Schouten: “Ik redeneer het liefst vanuit de regel, niet vanuit de uitzondering. Klimaatactie is nu, zoals je zei, een ‘gevecht’, een scherp afgetekende actie van enkelen. Maar daarmee spreken we een beperkt veranderingspotentieel aan: dat van activisten en idealisten. We moeten de strategie enorm gaan verbreden, willen we de eenentwintigste eeuw doorkomen. Mijn stelling: het beschermen van de leefomgeving, waar ik het klimaat ook toe reken, is een intrinsiek menselijke reflex. Daar wil ik mee werken. Maar inderdaad, we lopen achter, en het is nu flink knokken.”
Suzanne Kröger onderstreept: “De druk van een beweging van betrokken burgers is cruciaal om écht verandering te krijgen. Klimaatverandering raakt ons allemaal, wereldwijd, en het verzet tegen overheden en bedrijven die onze toekomst verkwanselen groeit.”
Urgentie
Van der Heijden verwondert zich erover hoe moeilijk het is om zelfs als kenner van milieuproblematiek een handelingsperspectief te bieden aan wie daar om vraagt. “Om mij heen zie ik zoveel mensen die bereid zijn actie te ondernemen en die aan mij vragen wat ze kunnen doen. En als ik dan probeer te antwoorden kan ik wel twintig individuele vormen van iets-doen bedenken, van je als een bewustere consument opstellen tot lid worden van een milieuorganisatie, maar toch voelt mijn antwoord dan onbevredigend en ontoereikend. Bij zoiets diffuus en complex als klimaatverandering is het moeilijk om een heel concreet handelingsperspectief te bieden, vandaar dat klimaatactivisme gedecentraliseerd is. Voor velen aan deze kant van de wereld zijn de gevolgen van klimaatverandering nog niet voelbaar en daardoor ontbreekt het gevoel van urgentie, dat er bijvoorbeeld tijdens de wapenwedloop in de Koude Oorlog wél was. Er moet een aanleiding zijn waardoor het voor iedereen zonneklaar is dat actie nodig is.”
“De groene beweging moet het mobilisatiepotentieel dus zien te kanaliseren”, concludeert Kröger. “Kijk naar het verzet tegen de gaswinning in Groningen of tegen de North Dakota Access Pipeline: daar zie je dat een abstracte strijd tegen klimaatverandering heel concreet en urgent wordt wanneer mensen direct geraakt worden. De komende tijd – zeker als de gevolgen van klimaatverandering tot steeds meer problemen gaan leiden – zullen we steeds meer van dit soort urgente gevallen zien, waar betrokken en ook boze burgers in verzet komen tegen de fossiele industrie.”
Publieke sfeer
Schouten plaatst zijn bedenkingen bij de effectiviteit van dergelijke momenten van verzet. “Zelfs als het lukt om veel mensen te mobiliseren, zoals in de Occupy-beweging, zie je dat het moment zo weer vervliegt.” Volgens Schouten moeten we het klimaat veel meer gaan zien als een vraagstuk van democratisering: hoe kunnen we stimuleren dat mensen zich als democratisch wezen gedragen? “Ik ben al enige tijd gecharmeerd van David Van Reybroucks methodes voor deliberatieve democratie, zoals via loting. Ik denk dat mensen een echte democratische ervaring nodig hebben, die meer inhoudt dan stemmen, om in te zien dat meningen en de uitwisseling daarvan een eigen waarde hebben. De nationale overheid en de gemeenten zijn de actoren die dit moeten organiseren. Door democratisering kan je meer draagvlak genereren voor vergroening en zo het proces versnellen. Uiteindelijk moet vergroening door velen worden gedragen en daarvoor moet je mensen vanaf het begin bij de vragen rond vergroening betrekken.”
De drie aan tafel zijn het erover eens dat burgerschap te veel is gereduceerd tot enkele electorale momenten en dat de ervaring geen zeggenschap over de eigen omgeving te hebben schadelijk is voor vergroening. Kröger: “Mensen moeten weer het gevoel hebben dat ze invloed hebben op hun directe leefomgeving, op hun toekomst. De afstand tussen politiek en burger ondermijnt dat zelfvertrouwen, waardoor mensen niet in actie komen. Dat maakt het ook moeilijk om het debat over duurzaamheid ook buiten verkiezingstijd levend te houden.”
Juist daarom moet worden geïnvesteerd in een vruchtbare publieke sfeer, stelt Schouten en hij wijst op de Europese Unie: “In Europa gaat het altijd weer over een single market, wordt er nooit gepraat over een single public. We zien Europa niet als één publiek lichaam dat gevoed en onderhouden moet worden. Waarom dáár zulk achterstallig onderhoud, terwijl de markt aan alle kanten gesteund en gesmeerd wordt? Wil je sociale bewegingen, collaboratieve inspanningen en burgerlijke operaties stimuleren, dan moet er een level playing field met de markt worden gecreëerd. Dan kunnen burgerinitiatieven als voedselcoöperaties en het meedingen van collectieven in publieke aanbestedingen echt een verschil maken. Dit soort uitingen zijn belangrijk voor het activeren van burgers en het voeden van de democratie.” Van der Heijden valt hem bij: “De politiek zou kleine gedecentraliseerde groene ondernemingen de erkenning moeten geven die ze verdienen door ze te versterken en anderen te enthousiasmeren om dit goede voorbeeld te volgen.”
Tijdsspanne
Kröger vraagt zich vooral af hoe de politiek kan bijdragen aan de versnelling van het proces van vergroening. “Mijn angst is dat klimaatverandering pas echt aangepakt zal worden als de gevolgen ervan tot een acuut probleem zijn geworden. De tragiek is dat het dan waarschijnlijk te laat is en we de tweegradengrens overschreden hebben, waardoor de gevolgen onomkeerbaar zijn.”
Wat betreft Van der Heijden begint de rol van de politiek met het inperken van de macht van multinationale bedrijven. “De politieke keuzes die gemaakt worden, moeten radicaler zijn. Ga veel verder met desinvesteren in banken en pensioenfondsen voor zover die in fossiele bedrijven beleggen. Stop veel sneller dan nu beoogd wordt de directe en indirecte subsidies aan de fossiele economie. Steun vormen van schoon ondernemen die, wat mij betreft, ook kleinschalig moeten zijn, zodat valt te controleren wat ze doen.”
Kröger: “Daarover zijn we het wel eens: we moeten echt met lef en ambitie het klimaatprobleem aanpakken. De vervuiler betaalt, weg van fossiele brandstoffen, en investeren in een groene economie. Nederland kan koploper worden op het gebied van duurzaamheid, maar helaas bungelen we nu onder aan de Europese lijstjes op klimaatgebied.”
Van der Heijden wijst op de betekenis van tijd. “Juist als je het proces wilt versnellen, moet je als overheid in een langetermijnplanning duidelijk formuleren wat je gaat doen en hoe.” Kröger reageert enigszins zorgelijk: “De tijdsspanne die je als politica hebt, correspondeert niet met de schaal en de tijd die nodig zijn om de problemen op te lossen. De klimaatcrisis vereist een langetermijnvisie waaraan de politiek zich moet committeren, maar dat is voor politici onaantrekkelijk, want die zijn vooral bezig met zaken waarop ze binnen de termijn van vier jaar kunnen worden afgerekend. Het woord ‘langetermijnplanning’ wekt een onbehaaglijk gevoel; het is haast een taboe.”
“Het is aan de politici zelf om dat stigma te doorbreken”, vindt Van der Heijden. “Blijf de grenzen verleggen en breek uit de beperkte politieke kaders. Het effect van het noemen van positieve voorbeelden en het uitdagen van instituties moet niet onderschat worden. Als parlementariër kan je de aandacht vestigen op bepaalde onderwerpen die niet zouden ‘mogen’, zoals het formuleren van een langetermijnplanning.”
Koploperbedrijven
Kröger wil nog eens terugkomen op de rol van bedrijven in de transitie naar een klimaatneutrale wereld. Op dat punt heeft ze een andere ervaring dan Van der Heijden, die vooral sceptisch is over de bijdrage van bedrijven. Wat hem betreft vormen ze eerder een probleem dan een oplossing: “De geglobaliseerde economie heeft ertoe geleid dat multinationale ondernemingen door hun gebruik van immense transportstromen en winstoogmerk een structurele oorzaak zijn van klimaatverandering. Om klimaatverandering serieus aan te pakken is een sterkere overheid nodig die regie heeft over bedrijven en duidelijke kaders stelt. In het huidige neoliberale systeem heeft de overheid die controle niet, omdat bedrijven zich die grenzen niet laten stellen. Daarom moet multinationale bedrijven de macht ontnomen worden.”
Kröger sputtert tegen. Haar ervaring is dat bedrijven juist een cruciale rol kunnen spelen in de transitie naar duurzaamheid. “Neem wat er gebeurd is op energiegebied. Bij de totstandkoming van de grote windmolenparken op de Noordzee hebben we koploperbedrijven keihard nodig om te investeren. Ik denk niet dat schaalgrootte op zichzelf een probleem is, maar we moeten wel de kaders stellen waarbinnen bedrijven kunnen opereren.” Van der Heijden: “Maar dan loop je het risico dat een bedrijf dat hier gevestigd is, zich gewoon verplaatst naar een ander land. Je zou dan ook strenger moeten toezien op de kwaliteit van importproducten; via importheffingen kun je het onrendabel maken voor bedrijven om producten te distribueren die niet aan onze eisen voldoen.”
Volgens Kröger kan het internationale karakter van bedrijven ook voordelen hebben. “Multinationale bedrijven kunnen schone, eerlijke en groene productiestandaarden instellen in landen zonder regelgeving op deze punten. Zij introduceren op die manier een groenere standaard die anders niet gehanteerd zou worden.”
Schouten ziet ook hier een rol voor burgers. “Juist grote bedrijven kun je gemakkelijker mikpunt maken van publieke verontwaardiging.” Ook wijst hij op het belang van belastingen in de omgang met het bedrijfsleven. “Behalve dat belastingen helpen bij de verdeling van welvaart, zijn ze belangrijk om transparantie aan te brengen in het systeem. De markteconomie is erg complex, en de reden dat bijvoorbeeld Piketty pleit voor een vermogenstransactiebelasting is niet per se om winst af te romen, maar vooral om het systeem leesbaar te maken. Bedrijven maken tenslotte gebruik van goederen die van ons allemaal zijn, ze souperen als het ware onze gemeenschappelijke CO2-ruimte op.” Schouten is daarom op zoek naar wat hij “een soort klassenbewustzijn” noemt rondom vraagstukken waarbij het gemeengoed, de commons, in het gedrang is. “De vraag naar hoeveel CO2 wij mogen uitstoten, hangt samen met andere vraagstukken in de kapitalistische economie. Net als op het groene terrein veroorzaakt onze manier van produceren en werken schulden op sociaal en financieel vlak die druk uitoefenen op onze samenleving. Ik probeer al die dimensies met elkaar te verbinden, zodat de verschillende protestbewegingen elkaar kunnen versterken.”
Strijd
De drie aan tafel hebben verschillende strategieën om duurzaamheid te bevorderen, maar op enkele cruciale punten zijn ze het eens. Ze onderstrepen alle drie het belang van democratisering: burgers moeten weer invloed krijgen op de inrichting van hun leefomgeving. Ook zijn ze het eens over het belang van maatschappelijke druk op overheden en bedrijven: ngo’s, sociale bewegingen en groepen burgers moeten op alle mogelijke manieren blijven roepen om een voortvarend duurzaamheidsbeleid. Tenslotte zijn zowel de wetenschapper, de politica als de jonge onderzoeker ervan doordrongen dat het hier gaat om een strijd. Wat hen betreft de belangrijkste van onze tijd.
Dit artikel van Linde Jansen is verschenen in het zomernummer 2017 van tijdschrift de Helling. Bekijk hier het tijdschrift!